Actualiteit

Minimumpensioen voor meewerkende echtgenoot

Minimumpensioen voor meewerkende echtgenoot

Er is eindelijk een oplossing gekomen voor zij die meegewerkt hebben op land –of tuinbouwbedrijven. De federale regering besliste namelijk - in kader van het pensioenakkoord - dat meewerkende echtgenoten toegang krijgen tot het minimumpensioen. Al is hiermee de onrechtvaardigheid nog niet helemaal van de baan.

 

Meewerkende partners - volgens cijfers van het RSVZ waren dit er in 2020 zo’n 17.326 - op een bedrijf bouwden voor 2005 geen eigen pensioenrechten op. Vanaf 2005 konden echtgenoten die vijftig jaar of meer waren, vrijwillig intekenen op het nieuwe statuut voor meewerkende echtgenoten. Ze betaalden vanaf dat moment sociale bijdragen waardoor ze recht kregen op een minimumpensioen. Wie jonger was dan vijftig, moest verplicht aansluiten in dat statuut en betaalde sociale bijdragen. Alleen kreeg niet iedereen toegang tot dat minimumpensioen.

 

De echtgenoten die in 2005 tussen de 35 en 50 jaar oud waren, konden onmogelijk de loopbaanvereiste van 30 jaar halen en betaalden dus sociale bijdragen voor niets. Ze konden alleen rekenen op het gezinspensioen, dat lager ligt dan de som van twee individuele pensioenen. Nu heeft de federale regering beslist dat deze groep, onder voorwaarden, toch toegang krijgt tot een minimumpensioen.

 

Aangepaste voorwaarden

 

Om in aanmerking te komen voor het minimumpensioen, zijn door de regeringsbeslissing de voorwaarden aangepast voor de meewerkende echtgenoten die geboren zijn tussen 1 januari 1956 en 31 mei 1968 en die verplicht zijn geweest om zich aan te sluiten bij het maxistatuut vanaf 1 juli 2005. Voor deze groep van voornamelijk vrouwen wordt de voorwaarde van een 30-jarige loopbaan, vervangen door het aantonen van een loopbaan van 2/3 in de periode vanaf 1 januari 2003 tot het kwartaal waarin het pensioen ingaat. De loopbaan zal dus een stuk lager zijn dan 30 jaar. Door deze beslissing zal het eigen pensioen van de meewerkende echtgenoot opgeteld bij het alleenstaande pensioen van de partner, hoger zijn dan het gezinspensioen.

 

De nieuwe maatregel gaat in op 1 januari 2023. Het wetsontwerp wordt nu verstuurd naar het parlement om goedgekeurd te worden dit najaar.

 

Onrechtvaardigheid niet helemaal van de baan

 

VABS-voorzitster (Vrouwen van het Algemeen Boerensyndicaat) Lut Bellegeer wijst echter op het feit dat het onrecht hiermee niet helemaal van de baan is. “Er is namelijk nog een categorie meewerkende echtgenoten, die geboren zijn tussen 1956 en 1957 en die voldoende jaren hebben bijgedragen in het maxistatuut, maar die in 2021 en 2022 niet op de hoogte konden zijn van deze nieuwe regeling.”

 

Het aantal dat voor deze nieuwe regeling in aanmerking komen, zal volgens VABS slechts de helft bedragen van die 17.000 omdat de regeling slechts geldt voor de geboortejaren vanaf 1 januari 1956 tot en met 31 mei 1968. “Een aantal hiervan is reeds op pensioen gegaan op de leeftijd van 65 jaar in 2021 en 2022 en kan niet meer meegeteld worden. De cijfers van het RSVZ bewijzen deze stelling. Anderen krijgen nu reeds een vervangingsinkomen of invaliditeit of zijn op veel jongere leeftijd met pensioen gegaan samen met hun oudere partner”, zegt de landbouworganisatie op Facebook.

 

Zolang de partners wettelijk samenwonend of gehuwd waren krijgt de langstlevende na het overlijden van de partner een minimum pensioen. Volgens VABS blijft het pensioenprobleem voor de echtgenotes die weduwe worden dan ook bestaan wanneer de partners gescheiden zijn en wanneer de meewerkend echtgenoot geen voldoende beroepsloopbaan kan bewijzen. “Er is bijgevolg nog steeds geen oplossing voor de meest kwetsbare partners”, klinkt het.

 

Tekst: Pluimvee/Vilt – Bron: Vilt – Foto: Shutterstock

Te vinden in: Alle categorieën , Wetgeving